Zomaar een shot in
Parijs.
Hangend uit het raampje,
dat nog ouderwets met de hand naar beneden gedraaid moet worden. De blote
ellenboog op het grijze plastic van de oude bus. Mijn huid kleeft zich vast.
Zweetlijntjes druppelen zachtjes naar beneden. De warmte achter het glas is
groot; op het dashbord van de auto wordt een temperatuur aangegeven van 29
graden. Mijn gevoel zegt me dat het warmer is.
Langzaam rijden we over
de Boulevard Périhérique. Het is half vijf ’s middags en dus zijn er
Parijzenaren die naar huis willen. Zo snel mogelijk thuis zijn met dit mooie
weer. Naast ons rijdt een grote vrachtauto met een besnorde man achter het
stuur. Hij zal wel niet op weg zijn naar huis. Misschien heeft hij wel niemand
om voor naar huis te gaan. Misschien alleen een kat. En zorgt zijn moeder nu
voor dat beestje. De besnorde vrachtwagenman zal vast veel aan zijn kat denken
als hij op de weg zit. Onderweg is.
Voor de vrachtauto rijdt
een kleine auto met een stel jonge mannen er in. Vier grote jongens in dat
kleine autootje. In dat kleine stukje blik. Ze rijden hard, en hebben de
grootste lol. Waarschijnlijk zijn het studenten die geen les hebben, vrij zijn.
Of vrij hebben genomen en nu aan hun roadtrip beginnen. Op weg naar een nieuw
avontuur waar ze na het weekend hun studiegenoten over gaan vertellen in hun
stamkroeg. Vertellen over de meisjes die ze ontmoet hebben aan de zuidelijke
Franse kust. Over de nachten die ze buiten hebben geslapen onder de
sterrenhemel. De vier jongens rijden hard, hebben haast om het asfalt onder hen
zo snel mogelijk te zien verdwijnen.
Wij hebben geen haast. De
lieve bestuurder naast mij schuift een baan op. Rijdend voor de
vrachtwagenmeneer hang ik met mijn toestel in de hand een beetje buiten boord.
En ik klik.